Inzending literaire prijs Gelderland

De plakkende weg

“Hallo, Hallo!” Hoofdschuddend haal ik diep adem. “HALLO!” schreeuw ik alle lucht uit mijn longen. Er wordt slechts meewarig omgekeken en vriendelijk geglimlacht. Het is de zoveelste marionettenblik die me de afgelopen zes uur is toegeworpen. Door mannen én vrouwen. Maar ik hoef al deze aandacht niet. Ik wil alleen maar dat iemand me helpt. De vriendelijke fietser is daarvoor al te ver. Ze zijn allemaal vriendelijk maar niemand stapt af. Auto’s rijden er niet op deze weg waar ik nu sta. Het zou al genoeg duidelijk moeten maken.

 

De gemeente heb ik al gesproken. Ze gaven onmiddellijk toe inderdaad vergeten te zijn om een informatiebord te plaatsen die mij er op had moeten wijzen dat het betreden van dit verse asfalt op eigen risico was. Blijkbaar hadden ze niet door waar ik vandaan belde. Anders hadden ze wel iemand gestuurd. Ik had beter de politie kunnen bellen. Of de brandweer. Nu is het te laat. Want waar ik de hoop nog niet heb opgegeven heeft de batterij van mijn mobiele telefoon dit inmiddels wel gedaan. Ik voel me tien jaar terug in de tijd geslingerd. Toen die dingen nog een unicum waren en je ze ook nog niet kon kwijtraken in je broekzak. Simpelweg omdat ze er niet in pasten. Ik ben blij dat ik die tijd nog heb meegemaakt waardoor ik me zonder dit wonder der techniek niet meteen reddeloos verloren voel.

 

Het lijkt zo lang geleden. De laatste zomer voordat ik mijn eerste telefoon kreeg. Die tien dagen in Spanje, ze hadden mijn leven kunnen veranderen. Als ik niet besloten had niets meer van me te laten horen had ik er nu gewoon gezeten. En ik weet maar al te goed hoe iemands omgeving van invloed is op zijn gedrag.

 

We hadden al een huis uitgekozen. Het perfecte huis met als enig nadeel dat het niet te koop stond. Maar we hadden geduld. We zouden toch eerst gaan reizen en daarna zouden we kinderen krijgen. Inderdaad. ZOUDEN. Ik breek er nog elke week mijn hersens over waarom ik het heb gedaan. Waarom zijn we in vredesnaam op de laatste dag van mijn vakantie, de laatste dag dat we samen waren, naar dat Aquapark gegaan waar alles tot stilstand kwam.

 

We stonden bovenaan de eerste glijbaan die we na de ingang tegenkwamen. Silvia in haar bikini, ik in mijn shorts. Zij stond er heel wat enthousiaster bij dan ik. Alles straalde aan haar. Ik had me erdoor mee laten slepen, wilde haar plezier niet bederven. Eén blik naar beneden en ik wist het zeker: dit gaan we niet doen. Dat zei ik ook. Ik ga het niet doen. En ik liep weg. We probeerden het opnieuw bij de volgende attractie, een wildwaterbaan. Fun Fun stond er vrolijk geschilderd op het poortje waar we doorheen moesten. Voor mij was het meer een traumatische ervaring. Het werd pas leuk toen ik door de mensenmassa heen was gekomen op de weg terug en weer beneden stond.

Aquapark

Had ik het maar gedaan. Gewoon van die glijbaan af. Of er in ieder geval over praten. Maar ik deed niets van dit alles. Ik liep regelrecht het park uit naar mijn appartement waar ik mijn weinige spullen inpakte en wachtte tot de schemering, op de bus die me naar huis zou brengen.

Onze eerste reis zou naar Afrika zijn. Silvia was opgegroeid temidden van toeristen. Ze had behoefte aan ruimte en ik was de klikklakkende bejaarden en lallende jongeren eerlijk gezegd ook wel een beetje zat. Dat was ook het mooie aan het huis dat we samen zouden gaan kopen. Het was er allemaal ver vandaan. Met onze eerste reis wilden we nog verder gaan. Ver weg van de beschaving. Alleen met de natuur. Ons verliezen tussen de wilde dieren. We hadden contact gelegd met een ver familielid van Silvia, een pater in de rimboe. We konden in een hutje verblijven met het vooruitzicht elke ochtend gewekt te worden door de stilte en elke nacht in doodsangst de slaap op te zoeken met het geluid van de wilde dieren om ons heen.

 

De dag zouden we vullen met de jacht, werkzaamheden in het dorp en hulp aan haar bewoners. Misschien konden we zelfs wat les geven. Niet dat we pretendeerden meer te weten. Van het leven zeker niet. Oog in oog staan met een bloeddorstige tijger met slechts een mes in mijn rechterhand zou me meer van het leven leren dan al die jaren in de schoolbanken. Maar je kunt toch moeilijk ontkennen dat het handig is te weten hoe de stelling van Pythagoras luidt als je in de jungle woont. Want daarmee is het mogelijk om, als je daar eenmaal staat, stijf van de schrik oog in oog met het roofdier, met een aan zekerheid grenzende precisie de afstand tot elkaar te meten en de eventuele vluchtroute uit te stippelen. Waarschijnlijk zou ik – de leraar – zo aan de grond vastgenageld staan, als stond ik in onopgedroogd asfalt, dat het mes mijn enige uitweg zou zijn. Een haal van zijn klauw over mijn wang zou me wakker schudden. Een dunne streep bloed zou over zijn kwetsbare buik sijpelen, toegebracht met de eerste steek als het beest zich even op zijn achterpoten heft en tot de hemel richt om aan te tonen hoe almachtig hij is. Maar zijn klauwende poten missen doel. Ik maak me op voor de genadeslag.

 

ER KOMEN HELEMAAL GEEN TIJGERS VOOR IN AFRIKA SUKKEL! De stem die de woorden op luide en dreigende toon uitspreekt lijkt van alle kanten te komen en me te omsingelen met al haar kracht en volume. Ik kijk om me heen. Maakt ze onderdeel uit van mijn mijmeren dat langzaam is overgegaan in een dagdroom? Ik voel me alsof ik even geslapen heb. Het lijkt bijna onmogelijk, rechtopstaand en vastgeplakt aan de weg. Dan draai ik me om. Alsof ik voel dat er iemand achter me staat. Ik schiet uit mijn schoenen en voel met mijn sokken dat het asfalt is opgedroogd. De monsterlijke gestalte voor me lijkt een Catmanpersonage uit mijn ergste nachtmerrie. Zijn gezicht is beschilderd met de strepen van een tijger als patroon. Uit de huid onder zijn geplatte neus steken witte, lange haren. De spitse oren geven hem een dierlijke uitstraling. Of komt dat door de vorm van zijn mond?

 

“Eindelijk iemand die me komt redden,” zeg ik luchtig. “Maar het toeval wil dat het asfalt net is opgedroogd.”

“Jij wilde een tijger vermoorden,” wijst de menselijke kat dreigend naar me. Door de enorme nagels waarmee hij naar mij uithaalt hebben zijn handen iets klauwachtigs.

“Maar dat was een droom!”

“Het is daar waar de ware aard van een mens zichtbaar wordt.”

Dus ik moet in slaap vallen om achter jouw ware aard te komen, denk ik.

 

De monsterlijke katman (of is het een tijgerman) lijkt in mijn hoofd te zitten. Zonder zijn bewerkte lippen te bewegen hoor ik zijn bulderende stem. IK WAS DIE TIJGER. Hij grijnst, ondertussen likkebaardend. Geen reis is zonder gevaar en ik had mijn bestemming bereikt.

 

Katman opent zijn mond en toont zijn enorme snijtanden.

“Heb je één moment,” zeg ik, weer de luchtigheid zelve. Mijn mobiele telefoon gaat over en tegelijkertijd besef ik dat ik me in een droom in een droom bevind. Want hoe kan ik mijn ringtone horen als ik weet dat de batterij leeg is. Ik besluit beide dromen vaarwel te zeggen en te ontwaken. De hoogste tijd om naar huis te gaan. Gelukkig is het niet ver. Slechts twee palmbomen verder in het hagelwitte huis staat Silvia – ongetwijfeld buitengewoon ongerust – op me te wachten.

Plaats een reactie

Ik accepteer de Privacy Policy

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.